Het asiel waar ik als vrijwilliger werk heeft een anti-inslaapbeleid. Er worden dus geen dieren ingeslapen alleen omdat ze ‘te bang’ zijn of ‘te lang’ in het asiel zitten. Gelukkig maar. De keerzijde daarvan is natuurlijk wel dat we altijd een aantal honden of katten hebben zitten die al heel lang op een warm thuis wachten. Zoals Svenja (onlangs geplaatst!), Diza (onlangs geplaatst!), Pino en Bontje (onlangs geplaatst!). De vier katjes die al meer dan een jaar in het asiel wonen. Echt geen enorm vervelende exemplaren. Integendeel. Het zijn stuk voor stuk lieve katten. Alleen een tikje eigenzinnig misschien. ;-) Maar dat maakt ze naar mijn mening nou juist zo leuk. Waarom ze er dan al zo lang zitten? Geen idee. Echt niet. Gewoon domme pech denk ik soms wel eens. Dus misschien helpt het ze wel als ze zelf hun verhaal kunnen vertellen. Van de periode voor ze in het asiel terecht kwamen, weten we vrijwel niets. Dat deel is dan ook gebaseerd op redelijke aannames en een beetje fantasie. J
Het verhaal van Svenja is representatief voor het verhaal van zovele jonge moeders die tegen wil en dank buiten moeten zien te overleven... De meeste van hen begonnen hun leven als geliefde huiskat, maar zijn op enig moment - om wat voor reden dan ook - op straat beland. Niet gechipt en niet gesteriliseerd...
Het
woord is aan Svenja
Svenja is een beeldschone lapjesdame. Ze
op 13 augustus 2012 in het asiel terecht gekomen, samen met haar 5 kleintjes.
Haar geboortedatum is geschat op 21 augustus 2009. Svenja vertelt zelf haar
verhaal.
13 augustus 2012. Dat was de dag dat we hier
naartoe waren gebracht. Door de mannen in de gele jassen. Mijn doel was
bereikt. Ik had voor de herfst een thuis gevonden. Toch was het wel een beetje
een raar thuis. Ik snapte nog steeds niet helemaal wat de bedoeling was en wat
ons te wachten stond. Er zaten hier zoveel poezen en zoveel baby’s. Er stonden
zoveel kooien. Soms werden er katjes uit de kooien gehaald en dan zagen we ze
niet meer terug. Precies zoals Bonzo en Tika me eerder al eens verteld hadden.
Waar zouden die poesjes gebleven zijn? 'Er is vast iets heel ergs met ze
gebeurd', zei Tisha keer op keer. Tisha was vreselijk bang en heel erg verlegen.
Ze zat in de kooi naast ons, samen met haar drie kleintjes. Tisha had nog nooit
een echt thuis gehad. Ze had altijd buiten gewoond en was heel vaak weggejaagd
door mensen. Ze was zelfs een keer bekogeld met stenen. Ik rilde bij de
gedachte daaraan. Tisha vertrouwde mensen niet en dat snapte ik natuurlijk wel.
Toch geloofde ik niet dat er iets ergs gebeurde met de katjes die uit de kooien
werden gehaald. De mensen die voor ons zorgden waren erg lief. Ze maakten
altijd ons toilet schoon, gaven ons nieuwe dekentjes en lekkere brokjes. Ze
praatten tegen ons, aaiden ons en speelden met de kleintjes. Ik kon het me gewoon
niet voorstellen dat die mensen ons iets ergs aan zouden doen. Maar de twijfel
bleef wel een beetje knagen. Altijd weer die onzekerheid, ik werd er zo
vreselijk moe van. Dat was wat ik écht wilde, realiseerde ik me, rust in mijn
hoofd. Me gewoon echt veilig voelen en me niet meer druk hoeven maken om wat er
misschien wel ging komen.
Mijn gedachten werden plots en ruw verstoord door
de kleine Lios die met een harde plof bovenop mijn hoofd landde. Dat was
verdorie al zeker de vijfde keer die dag. En het was volgens mij nog niet eens
middag. Lios, riep ik boos, kijk nou toch eens uit jongen. ‘Pffff, maaahaaam’
verzuchtte hij, terwijl hij zich ondertussen met zijn rug tegen me aan liet
vallen en demonstratief zijn pootjes in de lucht stak. ‘Ik kan er toch ook niks
aan doen dat jij steeds precies daar gaat liggen, waar ik moet landen?’ zei
hij. Ondanks mijn ergernis moest ik stiekem lachen. De wijsneus. Oh, nou
vergeet ik bijna iets belangrijks te vertellen: we hadden namen gekregen! De
mevrouw die mij op de eerste dag in de kooi had gezet, heeft me Svenja genoemd.
Svenja… Svenja… Svenja… Ik had de naam in mijn hoofd een paar keer herhaald.
Hij beviel me wel. Hij was een beetje exotisch, alsof ik uit een ver land kwam.
Dat vond ik wel interessant. Lios, de wijsneus, was mijn zwart-witte jongen.
Een vreselijk bijdehand kereltje en een echte wildebras. Net als Robby, mijn
knappe rode manneke. Ook zo’n druktemaker. Mijn lieve pikzwarte mini-Bonzo had
de naam Blacky gekregen. Het was een stoer ventje, maar iets bedachtzamer en
rustiger dan de andere twee jongens. Mijn meisjes heetten Elvie en Joes. Elvie
had het gekleurde vachtje, net als ik, maar dan met veel meer zwart. Een echte
meid. Als die haar zin niet kreeg… nou, dan kon je je borst natmaken hoor.
Dráma. Maar ze was ook vreselijk grappig en heel lief. En dan Joes, mijn
beeldschone, rustige zwart-witte hummeltje. Een zachtaardig en gevoelig meisje
was het. Ze waren allemaal al zo groot geworden. Dat kwam zeker door de brokjes
die ze aten. Sinds een tijdje dronken ze geen melk meer en daar was ik blij om.
Mijn tepels hadden op een gegeven moment flink pijn gedaan. Zeker toen ze al
hun tandjes hadden en ze ook wisten hoe ze ze moesten gebruiken. Pfff. Dat was
echt niet leuk meer. Het was een fase die ik met plezier had afgesloten. Ik had
ervan genoten en het met liefde gedaan, maar genoeg was genoeg.
Lios, de kleine wijsneus, op 19 september 2012 :-) |
Het waren nu echte peuters, geen baby’s meer. Met
energie voor tien. Ze stuiterden door de kooi, hingen voortdurend in de tralies
en kwebbelden aan één stuk door. Ze hadden van één van de jongere mevrouwen een
paar balletjes en nepmuisjes gekregen en vanaf dat moment was het voortdurend
feest. Voor hun dan, voor mij was het allemaal net iets minder prettig. Ik
verlangde naar rust en ruimte en vroeg me voor de zoveelste keer af hoe lang we
nog in die kooi moesten blijven. Een paar dagen geleden waren er vreemde mensen
gekomen. Een man, een vrouw en een kindje van een jaar of 10. Ze waren langs
alle kooien gelopen en hadden ook voor die van ons stil gestaan. Ik hoorde ze
over mijn kleintjes praten, over hoe mooi ze waren en hoe schattig. Na een
tijdje was de mevrouw die mij in de kooi had gezet gekomen. Ze had met de mensen
gesproken en toen de kleine Sammie – uit de kooi schuin tegenover die van ons –
uit zijn kooi gehaald. Ze had hem in een mandje gestopt en meegenomen. Daar was
ik eerst heel erg van geschrokken. Tot de mevrouw die mij in de kooi had gezet
weer terug was gekomen. Samen met een andere, jongere mevrouw. Die laatste
verzorgde ons soms ook wel eens, dus haar kende ik ook. Ze waren blij en aan
het lachen. ‘Dat is fijn hè, Sammie heeft nu een heel goed thuis’ hoorde ik de
mevrouw tegen Mollie zeggen, het zusje van Sammie. ‘En jij krijgt ook vast heel
snel een geweldig thuis liefje. Waar er heel veel van je gehouden wordt en waar
je heel gelukkig zult zijn.’ Een thuis? Ze zei echt ‘een thuis’. En wat was dit
dan? Waar zaten we nu dan? Ik begreep het niet helemaal, maar ik zag wel hoe
blij de mevrouwen waren dat Sammie een thuis had. En ze zei dat Mollie ook een
thuis zou krijgen, waar ze heel gelukkig zou zijn. Dát was dus waar we voor
moesten zorgen, besloot ik. Dat de vreemde mensen die af en toe binnen kwamen
en langs alle kooien liepen, ons leuk vonden. Of in elk geval mijn kleintjes
leuk vonden. Heel erg leuk. Want dan zouden ze een thuis krijgen. Een écht
thuis. Bij mensen die van ze hielden. Zo werkte het dus hier! Langzaam maar
zeker vielen de puzzelstukjes op hun plek…
Wordt
vervolgd
Kan niet wachten op het vervolg.
BeantwoordenVerwijderen